6.1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
 
6.1.1 VEILIGHEIDSREGELS OP HET VELD
  1. In alle richtingen uitkijken; 
  2. Achter startende vliegtuigen langs lopen; 
  3. Uit de buurt van de lierkabels blijven.
IN ALLE RICHTINGEN UITKIJKEN
Leer jezelf aan om elke keer wanneer je ergens op het veld loopt, niet alleen goed naar links en rechts, maar ook omhoog te kijken. Zeker bij het oversteken van het landingsveld moet je weten of er een zweefvliegtuig komt landen. Zweefvliegtuigen hoor je niet aankomen, ze kunnen tijdens de landing moeilijk uitwijken en hebben harde vleugels. In alle richtingen uitkijken, moet een automatisme worden.
 
STARTENDE ZWEEFVLIEGTUIGEN
Gelande zweefvliegtuigen moeten teruggeduwd worden naar de startplaats. Loop nooit voor startende zweefvliegtuigen langs. Wanneer iemand bezig is een kabel aan te haken, loop je achter het zweefvliegtuig langs. Ook wanneer je naar het starten staat te kijken, bevind je je achter het vliegtuig en niet schuin er voor.
 
LIERKABELS
Wees voorzichtig met lierkabels. De lierman kan per ongeluk de verkeerde kabel inlieren en de ene kabel kan een andere kabel meenemen. Ga nooit in een lus staan en blijf uit de buurt van de kabels als je geen aanhaker bent.
 
6.1.2 DIENSTDOENDE INSTRUCTEUR,  STARTLEIDER EN TIJDSCHRIJVER
Eén van de instructeurs is op een zweefvliegdag de dienstdoende instructeur (DDI). Hij heeft de algemene leiding van het vliegbedrijf en is voor het geheel verantwoordelijk. Hij verzorgt de briefings, zegt waar de zweefvliegtuigen opgesteld moeten worden, begint het vliegbedrijf, regelt overige zaken, ziet toe op de veiligheid en hij beëindigt het vliegbedrijf.
De startleider werkt onder zijn verantwoordelijkheid en helpt hem om het vliegbedrijf vlot te laten verlopen. Hij regelt het transport van de vliegtuigen naar en van het veld en de opstelling op de startplaats. De startleider heeft de startlijst en wijst een vliegtuig voor je aan. Hij regelt de start- procedure, het terugbrengen van gelande vliegtuigen naar de startplaats, het kabelrijden en let ook op de veiligheid in het veld.
 
De startleider moet een schaap met vijf poten zijn. Hij zorgt ervoor dat het zweefvliegbedrijf ontspannen en vlot verloopt. De D.D.I. (dienstdoend instructeur) kan nauwelijks zonder de hulp van een goede startleider.  De startleider helpt de D.D.I. bij veel zaken die op een zweefvliegdag gebeuren.
Hij:
  • zorgt ervoor dat de startlijst wordt opgemaakt;
  • wijst aan (of laat aanwijzen) wie aan de beurt is om te vliegen;
  • verwijst solisten naar een instructeur voor een briefing;
  • houdt bij (of laat bijhouden) wie er gevlogen heeft ("de plank");
  • geeft toestemming dat er gestart kan worden, nadat hij gecontroleerd heeft dat het lierpad vrij is, er
  • geen vliegtuigen aan het landen zijn en er zich geen zweefvliegtuigen boven de lier bevinden;
  • wijst personen aan om: - de kabel uit te rijder - tijd te schrijven - gelande vliegtuigen weer naar de startplaats te duwen;
  • zorgt ervoor dat de lierman geregeld afgelost wordt;
  • geeft aan waar de zweefvliegtuigen op de startplaats moeten komen te staan;
  • zorgt ervoor dat bij het starten de overige kabels ruim naast de vleugel van het startende zweefvliegtuig liggen;
  • let er mee op dat bij de zweefvliegtuigen die klaar staan voor de start de staartwielen verwijderd zijn;
  • regelt bij kabelbreuk dat de kabel weer gesplitst wordt en vraagt bij breukstukbreuk iemand om de
  • breukstukhouder uit het veld te halen of het breukstuk te vervangen;
  • zorgt ervoor dat de juiste tekens (mededelingen) aan de lierman gegeven worden;
  • wacht met starten indien personen zich te dicht in de buurt van het startende vliegtuig of bij het lierpad bevinden.

Constateert een startleider een harde landing dan gaat hij dit niet zelf met de vlieger bespreken, maar geeft het door aan de D.D.I.. Als de veiligheid volgens de startleider in het geding is, dan moet hij het vliegbedrijf stilleggen. De D.D.I. richt zich op een vliegdag meestal vooral op de opleiding en het deel van het vliegbedrijf dat zich in de lucht afspeelt; de startleider zorgt vooral voor de veiligheid bij het starten en het vrijmaken van het landingsveld. Om aan al deze zaken voldoende aandacht te kunnen besteden kan de startleider bepaalde taken zoals het bijhouden van de startvolgordelijst aan anderen uitbesteden (bijvoorbeeld de tijdschrijver). Startleider zijn is verantwoordelijk werk en als je erin slaagt om het bedrijf vlot en plezierig te laten verlopen is het best leuk. Op warme thermische dagen, wanneer de thermiek eruit brult en iedereen natuurlijk het liefst omhoog wil, is het niet gemakkelijk! Een beetje begrip voor deze situatie en spontaan mee aanpakken i.p.v. te wachten tot de startleider iemand aanwijst, maakt het werk voor hem een stuk prettiger en bevordert de goede sfeer.                                              

  
 

TIJDSCHRIJVEN EN SEINEN AAN DE LIER GEVEN
Van elke vlucht wordt de administratie op een tijdlijst (het z.g. dagrapport) bijgehouden. Je noteert:  registratie van het toestel, naam gezagvoerder (bij DBO-vluchten is dat altijd de instructeur), naam leerling, starttijd, landingstijd en vluchtduur.
Op veel velden is het tijdschrijven gekoppeld aan het seinen geven aan de lierman. Dit gebeurt bijvoorbeeld met licht, telefoon of portofoon. Zorg ervoor dat je deze taak pas uitvoert nadat je door ervaren mensen bent ingewerkt en alle procedures je volledig duidelijk zijn.
‘Aantrekken’ geef je door aan de lierman op een teken van de tiploper of veldleider.
Kijk ook zelf of er inderdaad veilig gestart kan worden.
Lierpad vrij, geen personen of zweefvliegtuigen in de lierbaan en geen landende zweefvliegtuigen die te dicht bij kunnen komen.
Pas hierna geef je het sein “aantrekken” door. Bij het sein strak, geef je constant licht en kijk je het vliegtuig na tot zo’n 100 m hoogte.
Lichtseinen
Betekenis voor de lierman
Licht knippert Kabel voorzichtig aantrekken
Licht aan en blijft aan tot 100 m hoogte Kabel staat strak, nu doorgaan met starten
Licht uit in het begin van de start Direct stoppen met lieren en wachten op nadere orders
 
6.1.3 HET GRONDTRANSPORT
  1. Hoe moet je een zweefvliegtuig duwen? 
Zweefvliegtuigen worden naar de startplaats geduwd of met een auto of tractor er naar toe getrokken. Een zweefvliegtuig duwen we meestal achteruit naar de startplaats.
 
Duw tegen de dikke voorkant van de vleugel zo dicht mogelijk bij de romp. Vermijd het aanraken van de kap, dan blijft deze schoon en houd je een goed uitzicht. Eén persoon loopt bij een vleugeltip en in de buurt van obstakels loopt bij elke tip iemand mee.
 
ACHTER DE AUTO
Bij het transport achter een auto loopt er iemand aan de vleugeltip en de vlieger loopt bij de neus van het toestel. Als het vliegtuig geen afneembaar (zwenkbaar) transportwiel heeft, drukt hij bij een bocht op de neus om de staartslof (of het staartwiel) los van de grond te houden.
Ook op rechte stukken blijft hij er voor lopen om het vliegtuig af te remmen als dit de auto dreigt in te halen (bijvoorbeeld op een hellend terrein).
 
HOOGTEROER VASTZETTEN
Zet bij vliegtuigen die geen veertrim hebben eerst het hoogteroer vast, door de riemen om de stuurknuppel heen vast te zetten. Het hoogteroer slaat dan tijdens het grondtransport niet steeds op en neer.
 
NIET ‘OP HET WIEL DRAAIEN’ 
Een vliegtuig draaien we al rijdend. Wanneer we dit niet doen en stilstaand draaien (op het wiel), belasten we de bevestiging van het wiel in de romp te veel. Bij het ontbreken van een zwenkbaar transportwiel drukt iemand tijdens het draaien op de neus om het staartwiel of de staartslof los
van de grond te houden. Doen we dit niet dan kan de zijwaartse belasting op de staart te groot worden.
 
TERUG OP DE STARTPLAATS
Hier plaatsen we het zweefvliegtuig zo dat het vrij van de andere zweefvlieg- tuigen blijft. We houden rekening met de mogelijkheid dat de vleugel van een ander zweefvliegtuig en van ‘ons eigen’ zweefvliegtuig, vrij omhoog en omlaag kan gaan. Om omhoog waaien te voorkomen plaatsen we een band op het uiteinde van de vleugel aan de windzijde. Bij harde wind openen we ook nog de remkleppen en zetten die met de riemen vast. De vlieger verwijdert het transportwiel.
 
6.1.4 UITKIJKEN
  • Uitkijken is veiligheidsregel nummer één
  • Oefenen in bewust kijken
Zien en gezien worden is to be or not to be in het luchtruim. Kijk daarom voortdurend om je heen en werp slechts af en toe een korte blik op de instrumenten. Zien moet je leren; maak je een methode eigen om het luchtruim te scannen. Train je erin om de vliegtuigen om je heen in de gaten te houden en hun positie en vliegrichting te onthouden. Je zet pas een bocht in nadat je goed om je heen gekeken hebt. Voor het maken van een bocht naar links scan je eerst het luchtruim op gelijke hoogte van rechts naar links en na constatering :'luchtruim vrij' zet je de bocht in. Tijdens het maken van de bocht kijk je geregeld in de richting van de bocht. Op deze manier houd je voortdurend je omgeving in de gaten zodat je niet voor verrassingen komt te staan.
 
 
Wanneer twee zweefvliegtuigen recht op elkaar af vliegen, verleggen beide hun koers naar rechts.
 
 
Voor een zweefvliegtuig dat van rechts komt, wordt naar rechts uitgeweken.
 
 
Het inhalen van een ander zweefvliegtuig gebeurt door er met ruime afstand links of rechts omheen te gaan (3). Nooit er overheen of er onderdoor duiken!

Let vooral op vliegtuigen die op dezelfde hoogte vliegen en op je af komen.

 
 
 
Vliegtuigen in deze situatie zie je slecht en zijn verraderlijk snel dichtbij. Wanneer het lijkt dat een vliegtuig niet horizontaal of verticaal beweegt, maar wel groter wordt, moet je zo snel mogelijk uitwijken. Denk vooruit en ga zo vroeg mogelijk naar rechts en houd er rekening mee dat de ander jou misschien niet ziet. Er zijn helaas nog steeds vliegers die langdurig op hun instrumenten zitten te turen en nog niet beseffen hoe belangrijk het is hun blik naar buiten te richten. Elk vliegtuig waarvan de positie in de kap niet verandert, maar waarvan de omvang wel toeneemt, bevindt zich op een botsingskoers met jou.

Houd rekening met de achtergrond waartegen je een vliegtuig kunt verwachten. Een wit zweefvliegtuig met een wolk als achtergrond valt niet op. Vooral bij slecht zicht moet je tegen de zon in erg goed uitkijken.

 
Het is vaak moeilijk te zien of een zweefvliegtuig van je af vliegt of juist naar je toe komt. De silhouetten zijn dan vrijwel gelijk.

Ook bij helder weer zijn, door de vele details op de horizon, juist die zweefvliegtuigen die zich op gelijke hoogte bevinden vaak moeilijk te onderscheiden!

Normaal heeft je oog zo'n 2 seconden nodig om na een blik op het instrumentenbord weer scherp te stellen op oneindig. Ontwikkel een scanmethode waarbij je in alle richtingen een paar tellen bewust kijkt. Oefenen in bewust kijken is net zo belangrijk als het juist leren landen.

Houd er ook rekening mee dat bij slecht zicht het oog op instrumentenbordafstand gefocust kan blijven. Je ziet dan in feite niet scherp als je naar buiten kijkt. Richt daarom de blik even op de grond.

 
Zo'n scanmethode kan er dan zoals hieronder afgebeeld uitzien. De blik van de vlieger gaat van de ene vleugel in de richting van de andere vleugel en vervolgens via de instrumenten weer naar de andere kant.

Nog een paar tips voor bevordering van de vliegveiligheid:

  • Zorg voor de vlucht voor een schone kap (en eventueel een schone bril).
  • Open de luchtschuif om de kap schoon te blazen zodra je merkt dat die beslaat. Start ook na een regenbui niet met een natte en beslagen cockpitkap.
  • Zorg voor een goede vluchtvoorbereiding zodat je tijdens de vlucht zo veel mogelijk naar buiten kunt kijken.
  • Houd rekening met de dode hoeken van het vliegtuig (achter, onder en tijdens een bocht het gebied achter de hoge vleugel)
  • Zorg ervoor dat je niet in een wolk gelierd wordt. Het is gevaarlijk en heel moeilijk om zonder grondzicht en zonder kunstmatige horizon het zweefvliegtuig in een wolk in een normale vliegbaan te houden en er doorheen te vliegen. De kans is groot dat je gedesoriënteerd raakt. Mocht je per ongeluk toch een keer in de flarden van een wolk terecht komen, open dan de remkleppen en daal net zo lang tot je uit de flarden bent.
  • Kijk bij slechtzichtcondities extra goed uit. Vooral tegen de zon in zie je weinig. Houd goed de positie en de vliegrichting van de andere zweefvliegers in de gaten. Let goed op de herkenningspunten op de grond en verlies de ligging van het veld niet uit het oog.

 

6.1.5 VLIEGERSCHAP

  1. Voorkom gevaarlijke situaties 
  2.  Binnen de veiligheidsmarges blijven 
  3.  Rekening houden met anderen 
  4.  Het vliegen aanpassen aan de situatie en inzicht hebben in eigen beperkingen 

Een zweefvliegbewijshouder en een solist hebben een grote mate van vrijheid. Als solist mag je binnen zichtafstand van het veld onder toezicht van de instructeur vliegen. Natuurlijk lukt het de instructeur niet om je constant in de gaten te houden. Hij verwacht dat je ruim binnen de gebruikslimieten van het vliegtuig blijft en je vliegen steeds aanpast aan de omstandigheden. Bij goed zicht en geen turbulentie is meer mogelijk dan bij matig zicht of veel collega's in de buurt.

Wie z’n LAPL(S) of SPL heeft mag in principe met z'n zweefvliegtuig in binnen- en buitenland vliegen. Hij kan overland gaan, gaan bergvliegen, kunstvliegen (als het toestel daarvoor is toegelaten) wedstrijdvliegen enz. Al deze dingen zijn wettelijk toegestaan, maar het getuigt van goed vliegerschap om stap voor stap steeds die dingen te doen die passen bij de vliegervaring en de bekwaamheid.
Vliegerschap betekent met gezond verstand vliegen en ervoor zorgen dat je alleen die uitdagingen doet die passen bij je vliegniveau. Vliegerschap betekent ook dat je een overland afbreekt wanneer je merkt dat je niet meer lekker vliegt; dat je een bel verlaat als je vindt dat andere vliegtuigen te dicht bij je in de buurt komen; dat je je in een bel aanpast aan de andere vliegtuigen, ook al voel je dat je daardoor het sterkste stijgen mist. Kortom, vliegerschap houdt in dat je het veilig doet.

 
6.1.6 VERSTANDIG OMGAAN MET ZWEEFVLIEGTUIGEN
 
  • Band op de tip of tip verankeren
  • Bij harde wind remkleppen open
  • Kappen schoon houden en natte vleugels drogen
  • Schade of mogelijke gebreken melden
De levensduur van een zweefvliegtuig en de veiligheid van de vlieger hangen af van nauwkeurige controles aan en het op een verstandige manier omgaan met vliegtuigen.
Vóór het vliegen begint wordt van elk zweefvliegtuig de zgn. dagelijkse inspectie uitgevoerd. Een LAPL(S) of SPL-er inspecteert, aan de hand van de checklist voor de dagelijkse inspectie, grondig het hele vliegtuig. Het is een goede zaak dat je, als solist of DBO-er, hem hierbij assisteert door bijvoorbeeld de punten uit de lijst te noemen. Hierdoor leer je welke dingen je op welke manier controleert en waar je op moet letten.
 

Band op de tip

Zorg ervoor dat de vliegtuigen zo op de startplaats staan dat de vleugels en het stabilo volledig vrij zijn van omhooggaande of naar beneden gaande vleugels. Verwijder het transportwiel.  Als het waait wordt een autoband op de vleugeltip gelegd (behalve op vleugels met winglets, die worden verankerd). Deze band moet er helemaal op liggen omdat dat twee keer zo effectief is als wanneer hij er half op ligt. Waait het krachtig dan worden, om opwaaien te voorkomen, ook de remkleppen geopend. Wordt het vliegen tijdelijk stilgelegd omdat er een stevige bui aan komt, dan worden de zweefvliegtuigen in stormopstelling geplaatst. Hierbij worden alle zweefvliegtuigen naast elkaar geplaatst, met steeds de tip van het ene toestel onder de neus van het andere (met banden of kussens ertussen). Op de buitenste tip van het laatste vliegtuig worden twee autobanden gelegd en als extra gewicht kan in elk zweefvliegtuig een vlieger plaatsnemen. De beste opstelling is die waarbij de wind schuin van achteren komt.

Cockpitkappen schoon en natte vleugels drogen
Een goed uitzicht vanuit de cockpit is heel belangrijk en daarom moeten de cockpitkappen schoon zijn. Met de handen tegen de kappen duwen veroorzaakt mogelijk schade maar zeker vette afdrukken. Vette kappen houden stof en vuil vast. Maak 's avonds na een dag vliegen de kappen schoon met schoon water en een schoon zeemleer die alleen voor kappen gebruikt wordt. Een droge of vuile doek veroorzaakt krassen.

Wordt er na een regenbui weer begonnen met vliegen, zorg er dan voor dat de vleugels en stabilo eerst behoorlijk worden drooggemaakt. Druppels op de vleugels vergroten de ruwheid van het profiel waardoor de kritieke invalshoek kleiner wordt. Na één lierstart is het meeste water wel van de vleugels af, maar met name in de eerste 50 m van de start is dat nog niet het geval. Mocht er in die fase lierstart door bijv. te langzaam lieren of kabelbreuk iets mis gaan, dan is de kans op een ongeval groot. Start ook nooit met één vleugel die wel droog is terwijl de andere nog kletsnat is.

Schade of mogelijke gebreken altijd melden
Elke club kent ze wel, die gouden zweefvliegers die altijd de handen uit de mouwen steken, die helpen bij het uit de hangaar halen van kisten en startmiddelen, die op de startplaats actief helpen om een vlot vliegbedrijf in stand te houden en 's winters ook weer aanwezig zijn bij het winteronderhoud. De kans is groot dat zij de meeste schade veroorzaken, want wie niets doet veroorzaakt ook geen schade. Schade veroorzaken vindt elke zweefvlieger rot, maar het is zeker geen schande. Meld schade altijd aan de D.D.I. of aan een technicus. Alleen zij mogen beoordelen of het zweefvliegtuig nog luchtwaardig is. Hoor je tijdens de dagelijkse inspectie aparte geluiden bij het controleren van de roeren, de kleppen of iets dergelijks, of constateer je mogelijke gebreken, aarzel dan niet om dit de D.D.I. of een technicus te melden. Beter vaak te voorzichtig dan één keer te nonchalant. Het melden van mogelijke schades behoort tot goed vliegerschap en wordt op prijs gesteld.