4. LES 20 – SNEL VLIEGEN

  • De roeren zijn erg actief bij hoge snelheid.
  • De neusstand is laag en je ziet de horizon hoog in de cockpitkap. 
  • Er is veel windgeruis.

Breng de stuurknuppel geleidelijk naar voren. De neus zakt omlaag en de horizon is nu hoger in de kap. Je vliegt met een lage neusstand. Je hoort de toegenomen hoeveelheid lucht, die langs het zweefvliegtuig blaast, duidelijk. Trim het zweefvliegtuig op de gewenste stand en probeer de hogere luchtsnelheid een tijdje vast te houden. Dus de neus op diezelfde hoogte onder de horizon houden (dezelfde neusstand). Je zult merken dat de besturingen erg gevoelig is bij hoge snelheden; je hebt slechts kleine stuuribewegingen nodig om correcties aan te brengen.

 

Het is belangrijk om de gebruikslimieten van het zweefvliegtuig te kennen, vooral bij hogesnelheidsvluchten. Dit zijn de toegestane maximale snelheden en belastingen om het vliegtuig niet te beschadiggen. Dit geldt ook voor het bedienen van de remkleppen. Je vlieginstructeur zal je de gebruikslimieten uitleggen; je vindt ze in het vlieghandboek van het zweefvliegtuig.