6.2.4 DE ZELFSTARTMETHODE EN GEBRUIK TURBO

Een zelfstartzweefvliegtuig is voorzien van een motor die voldoende vermogen levert om een zweefvliegtuig met voldoende stijgsnelheid te laten starten. De zelfstarter start net als een motorzwever maar op bijvoorbeeld zo'n 500 meter hoogte kan de motor worden ingeklapt en vliegt de zelfstarter verder als een gewoon zweefvliegtuig. 

ZELFSTARTERS

Eigenaren van een zelfstarter zijn niet afhankelijk van een lier- of sleepbedrijf. Zij kunnen, bijvoorbeeld door het gebruik van een éénmansmontageset, zonder hulp van anderen gaan zweefvliegen. De motor voorkomt (meestal) een buitenlanding, waardoor ophalen niet nodig is. Een zweefvlieger met een zelfstarter kan op een gunstig moment starten en hoeft niet in het lier- of sleepbedrijf op zijn beurt te wachten. Met behulp van de motor kan hij 's morgens naar de eerste thermiek vliegen. Daar begint zijn zweefvliegoverlandvlucht.  Aan het eind van de dag kan hij eventueel de motor gebruiken om weer terug naar het thuisveld te vliegen. Op deze manier worden langere overlandvluchten mogelijk. 

TURBO'S

Naast de zelfstarter zijn er veel turbo's of thuisbrengers. Turbo's zijn zweefvliegtuigen met een thuisbrengmotor.  De turbo's hebben een minder krachtige motor, waarmee zelfstart niet (veilig) mogelijk is. De motor is eenvoudiger en alleen geschikt om het zweefvliegtuig terug naar het thuisveld te vliegen of naar een thermiekbel die zonder de motor niet bereikbaar is.

TWEETACTMOTOR

De meeste zelfstarters en thuisbrengers hebben een tweetaktmotor. Een tweetaktmotor kan meer arbeid verrichten dan een even grote viertaktmotor. Een tweetaktmotor is een zuigermotor die bij elke neergaande beweging arbeid verricht. Zo'n motor gebruikt mengsmering (een mengsel van benzine en een paar procent olie) om de motor te smeren. 

De motor werkt optimaal bij een hoog toerental. Zo'n motor wordt meestal niet gebruikt om lange stukken op dezelfde hoogte te vliegen. Hij is minder geschikt om lange stukken achterelkaar te gebruiken. In de regel wordt gebruikt gemaakt van de zaagtandmethode. De motor brengt dan het zweefvliegtuig met de beste stijgsnelheid naar een bepaalde hoogte, daar wordt de motor uitgezet en ingeklapt en het zweefvliegtuig maakt een lange steek. Vervolgens wordt de motor weer aangezet en herhaalt het zaagtanden zich totdat het zweefvliegtuig z'n thuisbasis kan bereiken. 

 

Bij de meeste toestellen wordt de propeller met een elektrisch motortje uitgeklapt en na de start weer in de romp geplaatst. De uitgeklapte motor met z'n propeller is niet geschikt om daar touch and go's mee te maken. Zeker niet op een hobbelig veld. Daarom wordt voor de landing de motor ingeklapt en landt de zelfstarter of thuisbrenger als een zweefvliegtuig zonder motor. 

Het uit- en inklappen van de motor gaat volgens het handboek van het vliegtuig. Bij het vliegtuig op deze afbeelding gebeurt dat vrijwel allemaal automatische. Door een schakelaar omhoog te plaatsen komt de motor uit de romp. Zodra de motor volledig uitgeklapt is, geeft een groen licht dit aan en verschijnt in de display het woord deko. Door even aan de decompressie hendel te trekken begint de propeller door het windmill effect te draaien. Je laat de decompressiehendel los en de motor loopt. De motor uitdoen gaat nog eenvoudiger. Je doet de schakelaar naar beneden, de motor stopt en wordt automatisch ingeklapt.

Zweefvliegopleiding met een zelfstarter

De zweefvliegopleiding vindt in Nederland meestal plaats via de lier of de sleepstartmethode. Pas daarna wordt overgestapt op de zelfstarter.

Enkele tweezitterlestoestellen zoals de ASK-21M zijn geschikt om vanaf het begin van de zweefvliegopleiding gebruik te maken van de zelfstartmethode. De opleiding via de zelfstartmethode komt dan overeen met de opleiding van het motorzweven voor wat het starten betreft en de landing met de normale zweefvlieglandingsmethode. Wel moet er rekening gehouden worden met de speciale eigenschappen van een zelfstarter:

  • Door het gewicht van een motor en brandstof neemt de overtreksnelheid toe. Er moet dus, net zoals bij het vliegen met waterballast, met hogere snelheden gevlogen worden. 
  • Aangezien de propeller vlak bij het zwaartepunt boven de romp uitsteekt, heeft het zweefvliegtuig bij een draaiende motor een moment voorover.
  • Een uitgeklapte motor die niet wil starten veroorzaakt een grote weerstand. Het glijgetal kan wel van 40 naar 15 teruglopen.
  • Het landingscircuit vliegen met een uitgeklapte motor moet ruim boven de 200 m beginnen en de neusstand en de snelheid moeten goed in de gaten worden gehouden.
  • Door het geluid en het trillen van de motor vallen de waarschuwingssignalen van een naderende overtrek niet goed op. 
  • Niet elke zelfstarter beschikt over hetzelfde type motor en dezelfde bediening, daarom moet het handboek met daarin het hoofdstuk over de zelfstart goed worden bestudeerd.
  • Bestudeer daarin vooral het stuk over gewicht en zwaartepunt. Door de motor achter het zwaartepunt heb je vaak een veel hoger minimum gewicht voor de vlieger. Misschien hoefde je in gewone zweefvliegtuigen nooit lood mee maar moet dat nu wel. 
  • Bestudeer het weeg-zwaartepuntrapport. Bij aankoop van een nieuwe kist is het verstandig om zelf een nieuw weeg-zwaarterpuntapport te (laten) maken en te controleren of de stickers met minimum en maximum gewicht kloppen.

Bij de zelfstartmethode onderscheiden we de volgende onderdelen van start tot landing:

Voor de start:

  1. de motor uitklappen,
  2. de checks voor de start,
  3. het starten van de motor, 
  4. het taxiën

De start:

  1. het rollen over de grond,
  2. het loskomen en stijgen naar veilige hoogte,
  3. start met zijwind,
  4. het afkoelen en inklappen van de motor,
  5. kruisen en zaagtanden.

Bij de landing:

  1. motor inklappen voor de landing,
  2. noodprocedures en buitenlanden.

Handboek zelfstarter

Het handboek van een zelfstarter is veel dikker dan dat van een zweefvliegtuig zonder motor. Je moet weten wat daarin staat. Dus geregeld herlezen totdat je alle procedures, snelheden, motortemperatuur, juiste toerentallen en dergelijke goed kent.  In het handboek van de zelfstarter staat de procedure voor het uitklappen, starten en inklappen van de motor uitgebreid beschreven. Tevens vind je daar de checklists. 

 Onderdeel checklist Nimbus3DM

Veel zweefvliegers gebruiken het handboek om hun eigen checklist te maken. Een goede checklist is erg belangrijk. Het is al en aantal keren voorgekomen dat bij een buitenlanding de motor niet startte, niet omdat de motor het niet deed, maar omdat de juiste handelingen niet verricht werden. Een voorbeeld van zo'n eigen checkilst voor een Duo Discus XLT vind je hier

Wie voor het eerst op een nieuw type zelfstarter gaat vliegen, doet er verstandig aan om eerst een paar starts met de motor in aan de lier of via een sleepstart te starten. Bij latere vluchten kan dan de motor in de lucht gestart worden. Doe dit een paar keer en land ook een keer met de motor uit om te ervaren hoe het glijgetal verminderd is. Tenslotte wordt de zelfstart beoefend.

De voorbereidingen van een zelfstart nemen veel meer tijd in beslag dan een lier- of sleepstart van een zweefvliegtuig zonder motor.

Voor je instapt denk je aan de volgende zaken:

  • temperatuur op en hoogte van de startbaan 
  • gras of verharde baan
  • wat doe je als de motor uitvalt in de start

Temperatuur en hoogte van de startbaan

Onder gewone omstandigheden komt een zelfstarter snel los van de grond en klimt hij behoorlijk. Op grotere hoogte en bij warm weer levert de motor veel minder vermogen. Je hebt een veel langere startbaan nodig. Controleer die omstandigheden met datgene wat daarover in het handboek staat. Wat kun je volgens het handboek verwachten. Houd daar rekening mee, gebruik zoveel mogelijk de hele startbaanlengte, neem eventueel een sleep- of lierstart of ga naar een ander veld.

Gras of verharde baan

Een start vanaf een harde baan maakt een groot verschil met een start vanaf het gras. Het taxiën op een grasbaan gaat moeilijker. Vooral bij een zachte ondergrond of langer gras. Je hebt veel meer motorvermogen nodig om te beginnen met rollen. Een kuil kan er voor zorgen dat de motor de neus tegen de grond duwt. Het rollen over de grond duurt veel langer en is er dus een veel langere startbaan nodig. Bij behoorlijke crosswind kan het gebeuren dat direct na take-off de neus scherp naar de wind draait. Op een harde baan wordt bij crosswind vaak gestart met de lage vleugel aan de lijzijde van de wind. De weerstand van het vleugelwieltje aan de lijzijde compenseert dan enigszins het weerhaaneffect. Bij een start op een grasbaan met crosswind en zachte bodem veroorzaakt het vleugelwieltje te veel weerstand. De neus wil van de wind afdraaien en de vlieger trekt volledig de stuurknuppel naar achteren om het staartwiel stevig op de grond te houden en tevens doet hij het voetenstuur vol naar de windzijde. Hij houdt de stuurknuppel ook volledig naar de windzijde om de lage vleugel bij voldoende snelheid zo snel mogelijk van de grond te krijgen. Op het moment dat de vleugel los komt, de weerstand van de grond weg is, schiet de neus naar de windzijde doordat de vlieger volvoeten naar de windzijde heeft en door het weerhaaneffect. Op een grasbaan is het verstandiger om bij crosswind de vleugel aan de windzijde laag te houden. Je kunt ook een tiploper vragen die zo lang mogelijk meeloopt en soms is het verstandiger om in zo'n geval een sleep- of lierstart te nemen.

Wat  doe je als de motor uitvalt in de start

Bepaal voor de start welke hoogte je minimaal nodig hebt om met een uitgeklapte motor terug te vliegen naar de startbaan. Een zelfstarter met de motor uitgeklapt en een propeller die door de wind nog draait, ondervindt veel weerstand. Het verschilt per type zelfstarter wat de minimum omkeerhoogte bij een start is.  

Bedenk voor de start wat je doet als de motor op 25, 50 of 75  m er mee ophoudt. Is de startbaan lang genoeg om rechtuit op de baan te landen?  Kan in het verlengde van de startbaan geland worden? Waar zijn alternatieve landingsplekken? Bij een sleepvlucht houd je aan: Onder de 75 meter rechtuit landen in een akker of weiland en daarboven bekijken of een bocht naar het veld en daar landen mogelijk is. Een zelfstarter met uitgeklapte motor heeft meer hoogte nodig en dit verschilt per type. Bepaal wat voor jou de minimum omkeerhoogte is.

Het starten van de motor

Voor het starten van de motor controleer je of de brandblusser aanwezig is en of er geen mensen voor of bij het toestel staan. Als de motor loopt, laat de motor dan eerst warm worden voor je begint met taxiën of starten. Er kan een luchtbel in het brandstofgedeelte ontstaan, waardoor de motor eerst onregelmatig loopt en nog geen vol vermogen levert.  

Het rollen over de grond.

Zelfstarters hebben meestal een wieltje onder de tip. Ze kunnen dan met de tip op de grond starten. De lage vleugel wordt, zodra het toestel voldoende snelheid heeft, horizontaal gehouden. Zolang de vleugel nog op de grond ligt, geef je volledig tegenroer totdat de vleugel omhoog komt. Net als bij de lier- en sleepstart geef je in het begin volle uitslagen met de roeren en zodra de snelheid toeneemt kun je kleinere uitslagen geven om te corrigeren. 

Bij zelfstarters met een neuswiel wordt met vol getrokken stuurknuppel gestart om zo snel mogelijk het neuswiel los van de grond te krijgen en op het hoofdwiel te rollen. Met één wiel op de grond kun je beter de startrichting aanhouden. Zodra het neuswiel los komt, wordt de stuurknuppel naar voren gedaan, omdat het vliegtuig niet met te lage snelheid losgetrokken mag worden. Het handboek geeft aan met welke snelheid geklommen moet worden. Bij die snelheid mag het vliegtuig door trekken aan de stuurknuppel beginnen te roteren naar de klimstand.

Bij zelfstarters zonder neuswiel, dus met het zwaartepunt achter het hoofdwiel, wordt met de stuurknuppel naar achteren gestart totdat de lage vleugel los van de grond komt en horizontaal gehouden kan worden. Dan wordt de stuurknuppel naar voren gedaan zodat het staartwiel los van de grond komt. Vervolgens wordt op het hoofdwiel gerold totdat het vliegtuig voldoende snelheid heeft om los getrokken te worden.

Het loskomen en stijgen naar veilige hoogte.

Op een hoogte van zo'n 150 meter moeten bij de meeste zelfstarters een paar handelingen worden uitgevoerd zoals iets gas terugnemen. Je kunt op die hoogte ook het wiel intrekken. Veel vliegers doen dit pas op de hoogte dat ze de motor inklappen, zodat ze bij een weigerende motor op zo'n 200 meter geen aandacht hoeven te besteden aan het uitklappen van het wiel. 

Tijdens het klimmen naar een veilige hoogte kies je zo'n route dat mocht de motor weigeren, dat je dan gemakkelijk terug naar de landingsbaan kunt glijden. Kies bij voorkeur een route tegen de wind in, dit geeft het meeste stijgen en de afstand tot het veld blijft kleiner wat bij een eventuele motorstoring een voordeel is.

Het afkoelen en inklappen van de motor.

Wanneer de zelfstarter hoog genoeg gekomen is, wordt begonnen met de procedure voor het intrekken van de motor. Ook dit gaat weer volgens de checklist uit het handboek. 

Bij de meeste vliegtuigen moet de motor op een laag toerental afkoelen. Na het afkoelen wordt de ontsteking uitgedaan. De propeller blijft door het windmillen nog draaien.

Als de propeller verticaal staat wordt de propellerrem aangetrokken. Als de motor voldoende afgekoeld is, kan de motor worden ingeklapt. Na de start in een thermiekbel met de motor aan zo snel mogelijk klimmen, is natuurlijk belangrijk maar de procedure voor het inklappen van de motor zorgt er wel voor dat je even wat minder aandacht voor het thermieken en het naar buiten kijken hebt. Kies dus niet een thermiekbel waar al meerdere zweefvliegers inzitten. 

NOODPROCEDURES

  1. Mocht je constateren dat de zelfstarter niet goed klimt, check dan eerst of de remkelppen gelocked zijn.
  2. Bij onvoldoende motorvermogen in het begin van de start, breng je de neus omlaag. Je doet het gas dicht en landt rechtuit op de startbaan met uitgeklapte motor.
  3. Wanneer je onder jouw minimum omkeerhoogte zit, met onvoldoende landingsbaan voor je, dan is een landing rechtuit in een akker of weiland meestal veiliger dan met lage bochten en uitgeklapte motor terug te keren naar het veld. 
  4. Bij een landing met de motor uit moet de landingssnelheid worden verhoogd met 5 km/h. De glijhoek is veel slechter dan met de motor in. Mocht je voor de landing nog tijd hebben, doe dan de benzinekraan dicht, de ontsteking uit en stop de propeller. Een draaiende propeller veroorzaakt meer weerstand dan een stilstaande. Heb je nog meer tijd over trek dan de motor in maar onthoud dat het vliegen met de juiste snelheid veel meer aandacht moet krijgen dan het intrekken van de motor. 
  5. Bij motorbrand in de lucht handel je volgens de checklist. Afhankelijk van het type en de soort brand is er een volgorde van handelen. Daarbij horen in ieder geval: benzinekraan dicht, vol gas totdat de motor stopt en zo snel mogelijk landen. 

HET STARTEN VAN DE MOTOR IN DE LUCHT

Zelfstarters en sommige thuisbrengers hebben een startmotor. In het handboek van het vliegtuig staat de startprocedure beschreven. Deze startprocedure moet zo vaak geoefend worden dat hij ook zonder checklist uitgevoerd kan worden.

Veel turbo's starten door aanduiken. Bij het aanduiken wordt de propeller door windmilling op gang gebracht, wat zo'n 60 tot 80 m hoogte kost. Zo'n motor dient daarom boven de 300 meter gestart te worden. Heb je nog weinig ervaring, kies dan voor een grotere hoogte. 

De meeste zelfstarters en thuisbrengers hebben een uitklapbare brandstofmotor, maar daarnaast zijn er ook JET-zweefvliegtuigen en elektrische thuisbrengers en zelfstarters.

De hierboven afgebeelde Discus 2c FES heeft een elektrische motor voor in de neus van het toestel. Bij het starten hoef je slechts één schakelaar omhoog te doen en met een draaiknop regel je het toerental. Door het draaien klappen de propellerbladen uit. De motor loopt direct en bij het starten van de motor is geen sprake van hoogteverlies. Een display geeft weer hoe vol de accu nog is. Vanaf de grond veroorzaakt de motor nauwelijks geluidoverlast.  Door een schakelaar naar beneden te doen gaat de motor uit.  De propellerbladen gaan daarna automatisch weer tegen de romp en magneetjes in de romp en in de propeller houden ze weer op hun plaats. Eenvoudiger lijkt bijna niet mogelijk. 

 

BUITENLANDEN, TENZIJ DE MOTOR HET DOET!

Voor zowel de zelfstarter als de thuisbrenger geldt dat je er altijd van uit moet gaan dat de motor het niet doet. Je moet altijd een geschikt landingsveld binnen bereik hebben en niet klakkeloos op de motor vertrouwen. Net als bij het vliegen zonder motor zoek je eerst een geschikt landingsveld en daarna begin je met de procedure voor het starten van de motor. Je houdt bij het overland vliegen met een turbo of zelfstarter dus ook de 7-5-3-regel aan.

De 'zeven-vijf-drie-regel'

700 m geschikt gebied
Vlieg je in het bovenste stuk van de trechter, dan zet je koers naar een gebied met mogelijke geschikte landingsvelden. Je blijft naar thermiek zoeken, maar er moeten wel geschikte landingsvelden beschikbaar zijn, dus niet meer midden boven steden blijven vliegen! In deze fase moet je vaststellen:

  • de windrichting
  • de windsterkte
  • welke geschikte landingsvelden zijn bereikbaar

500 m veldkeuze
In dit deel van de trechter is je zoekruimte naar thermiek, net zoals wanneer je op het vliegveld van de lier afkomt, beperkt. Je neemt nu eerst de volgende beslissingen:

  • landingsveld kiezen
  • het landingscircuit bepalen

300 m landingsbesluit
Vind je geen nieuwe bel en zak je naar 300 m dan neem je definitief het besluit om te landen. Je gebruikt al je aandacht om een goede landing te maken en let niet meer op mogelijke thermiek. Kies de beste van de mogelijke velden en zorg ervoor dat je dit veld niet meer uit het oog verliest. Dus:

  • landingsbesluit
  • het circuit vliegen

De hoogtes van de 'zeven-vijf-drie-regel' zijn natuurlijk niet absoluut. Boven een groot stedelijk gebied of een uitgestrekt bebost gebied met heel weinig buitenlandingsmogelijkheden zoek je eerder naar geschikte landingsvelden dan boven een gebied met allemaal pas gemaaide korenvelden.

Zweefvliegers met een zelfstarter of thuisbrenger starten de motor boven de 300 m. Op een hoogte van 300 m bij het buitenlandingsveld moet de motor het goed doen anders volgt een goed voorbereide buitenlanding. Bereid de buitenlanding net zo goed voor als bij een overland zonder motor. Ga er van uit dat de motor het niet doet en dat je gaat buitenlanden. Bepaal in welk veld je gaat buitenlanden, daar ga je buitenlanden, tenzij de motor het doet. 

Basisregels voor het gebruik van een turbo of zelfstarter

  1. De motor wordt uitsluitend gestart op een hoogte en een positie waar je ook een veilige buitenlanding kunt maken.Tijdens het starten van de motor houd je het landingsveld in zicht. De handelingen voor het starten van de motor moet je uit het hoofd kennen.
  2. Bij het starten van de motor zijn er twee mogelijkheden: De motor start niet (of loopt niet goed) en de motor start en doet het goed.
  3. Wanneer de motor start en goed loopt, dan houd je tijdens het klimmen er rekening mee dat de motor er ieder moment mee kan stoppen. Het vliegpad met lopende motor moet zo gekozen worden dat je ook met een uitgeklapte - niet lopende motor - nog een veilige landing kunt maken. Kies een route tegen de wind, dit helpt je om niet te ver van je eventuele buitenlandingsveld weg te vliegen. 
  4. Als de motor niet start of slecht loopt, dan geldt AVIATE, NAVIGATE, COMMUNICATE.
  • Aviate: De aandacht gaat allereerst naar vliegen met de juiste snelheid. Met een uitgeklapte motor vallen de overtreksignalen veel minder goed op. 
  • Navigate: Vervolgens houd je het landingsveld goed in de gaten. Hierna check je of je nog hoogte hebt voor een tweede startpoging. Na punt 4 op de afbeelding doe je geen startpogingen meer. Houd je aandacht bij het buitenlanden.
  • Communicate: Mocht je nog tijd over hebben dan kun je via de radio melden dat de motor het niet doet en dat je buiten gaat landen, maar zo'n radiogesprek moet niet ten koste gaan van een goede buitenlanding.