4. Les 2 - WERKING STUURORGANEN

  • Een uitslag van het hoogteroer veroorzaakt een draaiing om de dwarsas, dit noemen we stampen. 
  • Een uitslag van de rolroeren veroorzaakt een draaiing om de langsas, dit noemen we rollen. 
  • Een uitslag van het richtingsroer veroorzaakt een draaiing om de topas, dit noemen we gieren.
Een zweefvliegtuig heeft 3 stuurvlakken (roeren). Het stabilo met daaraan het hoogteroer, de vleugels met de rolroeren en het kielvlak met daaraan het richtingsroer. Hiermee kan het zweefvliegtuig om zijn drie assen worden bestuurd. We gaan deze drie bewegingen één voor één bespreken en in de lucht één voor één uitvoeren.
 
  
 
HET HOOGTEROER, STAMPEN
Als je de stuurknuppel naar voren doet, gaat de neus van het vliegtuig naar beneden. De snelheid loopt op. Als je de stuurknuppel naar je toe verplaatst gaat de neus omhoog en de snelheid loopt terug. Deze op en neer gaande beweging die je met het hoogteroer veroorzaakt heet stampen. De staart omhoog en de neus omlaag is een beweging om de dwarsas. De dwarsas is een denkbeeldige lijn die ongeveer van vleugeltip tot vleugeltip loopt (of om het volgens de definitie te zeggen: de as loodrecht op het symmetrie- vlak door het zwaartepunt).
 
 
DE ROLROEREN, ROLLEN 
Met de stuurknuppel beweeg je de rolroeren. Als je de stuurknuppel naar rechts doet, slaat het linkerrolroer naar beneden en het rechter naar boven uit. Dan gaat de linkervleugel omhoog en de rechtervleugel omlaag. Het zweefvliegtuig gaat rollen om zijn langsas. Dit is een denkbeeldige lijn door de romp van het vliegtuig, dus van de neus door het zwaartepunt naar de staart.
 
 
HET RICHTINGSROER, GIEREN
Met het voetenstuur bedien je het richtingsroer. Wanneer je rechts intrapt, slaat het richtingsroer uit naar rechts. Het kielvlak wordt naar links geduwd en daardoor gaat de neus naar rechts. Dat is een beweging om de topas, de denkbeeldige verticale as door het zwaartepunt van het vliegtuig.
 
DEMONSTRATIE IN DE LUCHT
We vliegen gewoon rechtuit. Dan doen we de stuurknuppel duidelijk naar voren en even later weer terug. Dit is stampen en dat doen we met het hoogteroer. Hierna vliegen we weer rechtuit en doen de stuurknuppel naar rechts. Kijk naar de linker vleugel, die gaat omhoog. Dit rollen doet het rolroer. Ten slotte vliegen we weer rechtuit en geven een flinke uitslag met het richtingsroer. Je ziet nu de neus gieren (naar links of rechts gaan).
 
STUURKNUPPEL LOSJES VASTHOUDEN
In het begin heb je de neiging om hard in de stuurknuppel te knijpen. Leer je zelf aan om de stuurknuppel losjes beet te pakken (tussen duim en wijsvinger). Dan vlieg je meer ontspannen. Tijdens het rollen over de grond in de start en bij het uitrollen na de landing is het verstandig om de knuppel wat steviger vast te houden, omdat het terrein meestal wat hobbelig is.
 
HET ZWEEFVLIEGTUIG VLIEGT ZICHZELF
Een zweefvliegtuig is zo gemaakt dat het zichzelf vliegt. Wanneer je vliegt en alles loslaat, blijft het toestel gewoon doorvliegen en doet geen gekke dingen. Wordt het vliegtuig door een kleine atmosferische verstoring uit deze evenwichtssituatie gehaald, dan herstelt het doorgaans de oorspronkelijke situatie zonder ingrijpen van de vlieger. De stuurknuppel gebruik je alleen om zo nu en dan bij een grote verstoring het evenwicht te herstellen of het toestel die kant op te sturen, waar je naar toe wilt.