4.15 SLEEPSTARTOEFENINGEN EN DALEND SLEPEN

Bij de basisopleiding heb je geleerd om bij normale omstandigheden en bij dwarswind sleepstarts te maken. De oefeningen die hieronder staan zijn bedoeld om jouw sleepstart ervaring uit te breiden zodat ook bij stevige wind en turbulentie de sleepstart niet uit de hand loopt. 

De belangrijkste aandachtspunten:

  • Houd het sleepvliegtuig constant in de gaten en voorkom het optillen van zijn staart.
  • Leer om na een verstoring zo snel mogelijk weer in de juiste positie achter het sleepvliegtuig te komen.
  • De oefening "boxing the slipstream" is bedacht om alle posities te oefenen waar je bij een sleepstart mogelijk in kan komen
  • Het doel is om een vierkante beweging om de slipstream uit te voeren.
  • De instructeur grijpt in als de oefening tot een onveilige situatie mocht leiden.

Uit onderzoek van de BGA (British Gliding Association) blijkt dat de sleepstart aanmerkelijk veiliger is dan de lierstart. Het grootste risico's is dat het zweefvliegtuig de staart van het sleepvliegtuig optilt. 

Als het zweefvliegtuig te ver boven het sleepvliegtuig stijgt dan wordt de staart van het sleepvliegtuig opgetild en moet je direct ontkoppelen. Hetzelfde geldt als het sleepvliegtuig uit het zicht is. Het sleepvliegtuig zal ook proberen te ontkoppelen. Het is belangrijk dat je leert waar mogelijke landingsgebieden rond het vliegveld zich bevinden.

Optillen sleepvliegtuig

Vooral zweefvliegtuigen die aan de zwaartepuntshaak worden gesleept, hebben de neiging om boven het sleepvliegtuig uit te klimmen. Je moet dit direct corrigeren. Wanneer je dit niet doet en NIET tijdig ontkoppelt dan verergert de situatie heel snel. Het zweefvliegtuig wordt dan gelanceerd alsof het een lierstart maakt. Z'n snelheid neemt toe en de snelheid van het sleepvliegtuig neemt af. Het sleepvliegtuig overtrekt, komt in een duikvlucht, de kabel knapt of de sleepvlieger ontkoppelt. De sleepvlieger heeft daarna eeen paar honderd meter nodig om uit de duikvlucht te komen. 

 

Deze ongewenste manoeuvre plaatst het sleepvliegtuig in een zeer gevaarlijke positie vooral als dit dicht bij de grond gebeurt. Onderschat het risico dat dit gebeurt niet, slechts twee tot drie seconden niet opletten kan al tot zo'n lancering leiden. Met andere woorden: houd het sleepvliegtuig constant in de gaten en als je het ineens niet meer kunt zien (omdat je te hoog bent geklommen): ontkoppel dan direct!

Lengte sleepkabel

Meestal wordt er gesleept met een kabel van 40 tot 75 meter. Een langere kabel is gemakkelijker voor beginnende zweefvliegers. Het zweefvliegtuig heeft dan naar alle kanten meer bewegingsruimte. Slepen met een kortere kabel is moeilijker en minder stabiel dan slepen met een langere kabel. Vooral bij turbulent weer en bij het gebruik van een zwaartepuntshaak kan dit voor onveilige situaties zorgen. 

Zweefvliegtuigen hebben soms de neiging om na het loskomen het sleepvliegtuig op te tillen (situatie 2 op de afbeelding). Dit moet zo snel mogelijk gecorrigeerd worden. Met een twee keer zo'n korte sleepkabel (situatie 3 op de afbeelding) wordt het sleepvliegtuig twee keer zo hoog bij de staart opgetild. Vooral zweefvliegtuigen die aan de zwaartepuntshaak worden gesleept hebben de neiging om net als bij de lierstart met de neus omhoog te gaan. Met een korte kabel kom je veel eerder in een kritieke situatie. Maar ook voor een lange kabel geldt dat hoe sneller je een afwijking corrigeert, hoe gemakkelijker het sleepvliegen gaat.
 
Wanneer het sleepvliegtuig, bijvoorbeeld door een thermiekbel, sterk stijgt of daalt, volgt het zweefvliegtuig kort daarna met stijgen of dalen. Een zweefvliegtuig is stabiel, d.w.z.dat na een verstoring het vliegtuig zo gemaakt is dat het zelf zijn juiste stand in de lucht herstelt. De combinatie sleepvliegtuig en zweefvliegtuig is onstabiel. Een verstoring wordt uit zichzelf alleen maar groter. Daarom is slepen een zeer geconcentreerde bezigheid, snel corrigeren vergemakkelijkt het slepen  enorm.  
 

Kabel slap
Wanneer de kabel, bijvoorbeeld door turbulentie, een beetje slap komt te hangen dan wacht je gewoon even. Hangt de kabel behoorlijk door, dan open je de kleppen iets. Je daalt dan iets meer dan het sleepvliegtuig, maar door de verhoogde weerstand komt de kabel weer strak. Voordat de kabel helemaal strak is, beëindig je het gebruik van de kleppen.

  1. Op de afbeelding zie je bovenaan dat het zweefvliegtuig te hoog zit. 
  2. Hij zakt te snel (snelheid loopt op) en de kabel hangt slap. 
  3. Hij wacht even (eventueel iets kleppen) en de kabel komt weer strak. Om te voorkomen dat de kabel met een ruk strakgetrokken wordt, doe je vlak daarvoor de neus even naar beneden om de snelheid te verhogen en zo de klap op te vangen. 

.

Kabel breekt
Stel dat de kabel knapt, of de sleepvlieger ontkoppelt, wat doe je dan? De kabel terugslepen naar het veld lijkt dan voor de hand te liggen, maar de kabel kan tijdens het terugslepen om het zweefvliegtuig slaan. Het terugslepen van de kabel naar de startplaats is gevaarlijk en daarom ontkoppel je zodra je weet dat dat onder je geen gevaar oplevert.

Na een verstoring snel herstellen

Slepen bij rustig weer gaat heel anders dan slepen bij turbulentie. Bij behoorlijke turbulentie of sterke thermiek is het moeilijker om het zweefvliegtuig mooi in het verlengde achter het sleepvliegtuig te houden.

Wanneer je de sleepkabel in het verlengde van de langsas van het sleepvliegtuig houdt dan zit je er prima achter. Wanneer je door een verstoring uit die positie bent dan moet je de oorspronkelijk positie herstellen. Hoe sneller je dit kunt hoe gemakkelijker het slpeepvliegen gaat. 

Om dit snelle herstellen te oefenen gaan we bij rustig weer het zweefvliegtuig uit zijn gewone positie achter sleepvliegtuig brengen en daarna weer zo snel mogelijk naar de juiste positie terugbrengen. Het gaat om de juiste hoeveelheid dwarshelling en voeten en het voorkomen van overcorrigeren. 

We zakken eerst zover dat het zweefvliegtuig in de propellerslipstroom van het sleepvliegtuig komt. Daarna herstellen we zo snel mogelijk weer naar de juiste positie. Vervolgens gaan we iets te hoog zitten en dan weer zo snel mogelijk naar de juiste positie.

Gaat dat goed, dan brengen we het zweefvliegtuig iets naar echts van het sleepvliegtuig en vervolgens weer zo snel mogelijk terug. Tenslotte doen we dit nog een keer aan de andere kant van het sleepvliegtuig. Wanneer je deze oefening goed beheerst, dan kun je de volgende oefening gaan doen.

Een rondje om de propellorslipstroom maken (Boxing the slipstream) 

We beginnen deze oefening door af te dalen door de propellerslipstroom tot net eronder, vrij van de turbulente luchtstroom van het sleepvliegtuig. Je oefent nu een lichte neerwaartse druk uit op de staart van het sleepvliegtuig en de sleepvlieger zal op de neerwaartse trekkracht reageren door de neusstand te verlagen. Hierdoor zal de richting van de propellerslipstroom enigszins veranderen. Herstel jouw positie door een kleine klim terug naar de propellerslipstroom en daal af tot net eronder. Het vliegen net onder de slipstream van het sleepvliegtuig wordt de laagsleepmethode genoemd. Sommige landen (bijvoorbeeld Australië) geven de voorkeur aan deze lage sleepstand, omdat dit het risico op optillen van het sleepvliegtuig verkleint.

 Beweeg nu voorzichtig minstens één spanwijdte zijwaarts (links of rechts). 


Houd er rekening mee dat als je te ver zijwaarts beweegt, je het sleepvliegtuig gaat inhalen. Houd dezelfde zijwaartse positie aan en klim langzaam terug naar de normale sleeppositie. Er mag geen propellerslipstroom zijn als je ver genoeg weg bent. Als je langzaam terug gaat naar de normale verticale positie, moet je misschien iets slippen, omdat de sleepkabel je terug naar het midden trekt. Na een pauze, waarbij je het sleepvliegtuig op de horizon houdt, breng je het zweefvliegtuig en de sleepkabel weer in het verlengde van de langsas van het sleepvliegtuig.  Als er nog tijd over is dan kun je deze oefening ook nog een keer in tegenovergestelde richting doen. 

 
DE OEFENING DALEND SLEPEN
 
Voor de start: 
  1. Trim voor neutraal
  2. Veld vrij en checken windrichting
  3. Voldoende afstand tot obstakels 
Tijdens het rollen over de grond: 
  1. Propwash opvangen
  2. Op het hoofdwiel balanceren
  3. Het weerhaaneffect opvangen
  4. Ontkoppelen als het zweefvliegtuig uitbreekt
Tijdens het slepen:
  1. Na het loskomen laag blijven
  2. Een bocht niet afsnijden
Bij de dalende sleepvlucht: 
  1. Juiste positie achter het sleepvliegtuig houden
  2. Een beetje kleppen gebruiken
De cockpitcheck doe je aan de hand van de cockpitchecklist. Als die er niet is, gebruik je een ezelsbruggetje. Bijvoorbeeld: KIST-OK VW. Met VW concentreer je je op: Veld Vrij, Windrichting en ‘Wat Als’.  Bij een sleepstart is dit extra belangrijk. Zijn er geen obstakels en is er voldoende ruimte voor het geval dat de combinatie sleepvliegtuig en zweefvliegtuig na het loskomen wordt weggezet door de wind. Denk voor de start ook altijd even aan ‘Wat Als’. Wat doe je als het sleepvliegtuig de start afbreekt (sleepvliegtuig naar links en zweefvliegtuig naar rechts). Wat als de start onder de 75 meter wordt afgebroken (landen in de windrichting). 
Het sleepvliegtuig vliegt met een snelheid van ongeveer 110 km/h. Daarom zet je voor de start de trim verder naar voren dan bij normaal vliegen. Zorg ervoor dat het zweefvliegtuig precies goed in de startrichting staat. Wanneer het zweefvliegtuig net begint te rollen kun je de eerste meters de richting bijna niet veranderen omdat het zweefvliegtuig nog met twee wielen aan de grond over de baan rolt. Dit geldt ook voor een zweefvliegtuig met een schaats.
 
Tijdens het rollen over de grond
De eerste meters van de sleepstart houd je de stuurknuppel neutraal. Je concentreert je op grote uitslagen met de rolroeren. De propeller veroorzaakt een draaiende luchtstroom achter het sleepvliegtuig. Dit noemen we ook wel de propellerslipstroom of propwash. Tijdens het sleepvliegen vlieg je boven deze turbulente stroming maar bij het rollen over de grond zit je hier midden in en omdat de sleepvlieger volgas geeft, is de hinder dan het grootst. Het vliegtuig wil door de propwash een rolbeweging inzetten en alleen door grote rolroeruitslagen kun je dit tegengaan. Mocht een tip de grond raken en kun je dit niet direct corrigeren, dan moet je ontkoppelen. Net als bij de lierstart houd je de hand in de buurt van de ontkoppelknop. Houdt de knop niet vast want dan loop je het risico dat je hem door turbulentie onbedoeld aantrekt.  Met het toenemen van de snelheid worden de roeren effectiever. Je moet nu op het hoofdwiel balanceren. Hoe je dat doet hangt af van het soort vliegtuig waar je in zit. 
 
Zweefvliegtuig met neuswiel of met een neusschaats
Bij een zweefvliegtuig met een neuswiel bevindt het zwaartepunt zich voor het hoofdwiel. Zolang het neuswiel stevig op de grond drukt, kun je de richting van het zweefvliegtuig niet veranderen. Je moet dus het neuswiel van de grond trekken. Je doet tijdens het rollen de stuurknuppel naar achteren totdat het neuswiel omhoog komt. Daarna vier je de stuurknuppel iets, zodat je alleen op het hoofdwiel balanceert. Als je te veel trekt aan de stick dan komt het staartwiel aan de grond en bovendien trek je het zweefvliegtuig dan te vroeg ‘los’(bij een te lage snelheid). Bij voldoende snelheid begint het vliegtuig vanzelf te vliegen. Er zijn (gelukkig) ook nog KA13's, waarbij de neusschaats vóór het wiel op de grond staat. Daarbij moet in de start 'getrokken' worden tot je op het wiel rijdt.
 
Zweefvliegtuig zonder neuswiel
Een zweefvliegtuig zonder neuswiel heeft het zwaartepunt achter het hoofdwiel zitten. Ook nu moet je zo snel mogelijk het  achterste wiel of de slof van de grond zien te krijgen.  Dus op het hoofdwiel balanceren. Om de staart van de grond te krijgen, moet je de stuurknuppel naar voren doen. Wanneer de neus naar voren gaat, breng je de stick weer terug, want de romp moet de baan niet raken. Ook nu geldt weer dat, bij voldoende snelheid, het zweefvliegtuig vanzelf wel begint te vliegen. 

Balanceren op het hoofdwiel en ‘lostrekken’
Als je niet op het hoofdwiel balanceert maar met de staart op de grond, dan loop je het risico op een lierachtige start. Bij het slepen aan de zwaartepuntshaak is dit risico nog groter. Bij veel zweefvliegtuigen is het verstandig om het vliegtuig niet direct bij de minimum vliegsnelheid ‘los te trekken’, maar even te wachten op iets meer snelheid. Wacht echter niet te lang met ‘loskomen’ en zorg er voor dat je direct mee omhoog gaat als je het sleepvliegtuig ziet stijgen.  
 
 
 
Het weerhaaneffect
Het slepen mag alleen plaatsvinden als de wind niet harder waait dan 20 knopen. Bij zijwind ligt de limiet nog lager omdat zowel het sleepvliegtuig als het zweefvliegtuig
behoorlijk hinder ondervinden van het weerhaaneffect. De wind oefent van opzij een kracht uit op het verticale kielvlak. Wanneer je net op het hoofdwiel balanceert, ondervind je hiervan de meeste hinder. Deze kracht moet door een richtingsroeruitslag 'tegen' (wind van links, dan met de voeten het richtingsroer aan de rechterkant intrappen), worden opgevangen, omdat anders het zweefvliegtuig uit z'n koers achter het sleepvliegtuig wordt gedraaid.  
 
 
 
'Weggezet na loskomen'
Het zweefvliegtuig komt meestal eerst 'los' terwijl het sleepvliegtuig nog over de baan rolt.  Als er dwarswind is verplaatst het zweefvliegtuig zich opzij (zie de afbeelding). De vlieger van het zweefvliegtuig dient dan zoveel op te sturen dat zijn positie midden boven de baan blijft. De neus van het zweefvliegtuig wijst dus in de richting van de zijwind naast het sleepvliegtuig. 
Opsturen laag bij de grond moet voorzichtig gebeuren, want de tip mag de grond beslist niet raken. Dus opsturen met het richtingsroer en weinig helling. Wanneer voldoende hoogte gewonnen is en men vrij van obstakels is, kan het zweefvliegtuig weer recht achter het sleepvliegtuig positie kiezen. De combinatie sleepvliegtuig en zweefvliegtuig stuurt dan als één geheel op.
 
Neushaak of zwaartepuntshaak
De neushaak  is voor het sleepvliegen gemaakt. Het zweefvliegtuig wordt dan aan zijn voorste uiteinde naar voren getrokken. Doordat dit punt ver voor het zwaartepunt ligt, corrigeert de sleepkabel het zweefvliegtuig enigszins. Dit is stabieler dan bij slepen aan de zwaartepuntshaak. De zwaartepuntshaak bevindt zich iets onder en voor het zwaartepunt van het vliegtuig. Vlak voor het hoofdwiel. Word je aan de zwaartepuntshaak omhoog gesleept, dan moet je op de volgende punten extra letten. 

•        Rollen over de sleepkabel
•        De neiging om te hoog t.o.v. de sleepkist te gaan vliegen
 
Bij het straktrekken van de kabel kan het zweefvliegtuig even beginnen te rollen en daarbij over de sleepkabel rijden. De kabel kan daarbij ontkoppelen of zelfs klem komen te zitten in de wielkast. Verder is het natuurlijk jammer als de kabel beschadigd wordt als hij klem zit tussen de grond en het wiel. 
Dit kun je voorkomen door de rem tijdens het straktrekken te gebruiken. Zit de rem aan de remklephendel, check dan tijdens het begin van de start of je de kleppen goed gelockt hebt. 
Wanneer het zweefvliegtuig bij het rollen over de baan voldoende snelheid heeft, begint het te vliegen. Doordat de kracht bij de zwaartepuntshaak onder het zwaartepunt aangrijpt, heeft het zweefvliegtuig de neiging om de neus omhoog te richten. Er moet dan snel worden bijgedrukt.   
 
 
De klimmende sleep
Er zijn veel kleine en snelle correcties nodig om goed achter het sleepvliegtuig te blijven. Als je niets doet wordt een afwijking steeds groter. Hoe eerder je de afwijking corrigeert, hoe kleiner de benodigde correctie. Door de hoge snelheid is de roerwerking groot. Kleine uitslagen zijn al voldoende. 
 
De positie achter het sleepvliegtuig
De propeller van het sleepvliegtuig veroorzaakt een behoorlijke slipstroom. Om niet in deze propellerslipstroom terecht te komen, ga je daar boven vliegen. Je kiest jouw positie iets boven de slipstroom.