9.4 DEAD RECKONING
Dead reckoning (gegist bestek) is een navigatiemethode waarbij je aan de hand van de koers en de afgelegde afstand je positie bepaalt. Je houdt vanaf een bekend punt bij hoe lang je een bepaalde kant uit vliegt. Als de snelheid tijdens deze koers constant is, dan kun je berekenen hoe veel afstand je hebt afgelegd en waar je je bevindt. Bij overlandvliegen met een GPS zie je op de moving map precies waar je je bevindt. Dead reckoning heb je nodig voor het geval het navigatiesysteem uitvalt.
Wanneer het navigatiesysteeem uitvalt, dan heb je jouw smartphone nog. Zet daar het gratis programma Easy VFR, SeeYou Navigator of XCSoar op. Je ziet daarop jouw positie, het luchtruim en je kunt een koers opgeven. Doet de telefoon het ook niet meer, dan heb je dead reckoning nodig. Om een inschatting van jouw positie te kunnen maken heb je de volgende gegevens nodig:
- de vliegkoers
- de reissnelheid
- de windrichting en -sterkte
- de vliegtijd vanaf het laatst bekende punt
Om een goede plaatsbepaling te kunnen maken moet je tijdens de vlucht deze gegevens, bijvoorbeeld om het half uur, noteren.
Bijhouden vluchtplan
Noteer voor de vlucht de verwachte kaartkoers, stuurkoers, windrichting, reissnelheid en houdt tijdens de vlucht bij wat de werkelijke gegevens zijn. Hoe je de stuurkoers en de reissnelheid per vliegbeen moet berekenen, lees je bij paragraaf 9.5 (Navigatie tijdens de vlucht). In de praktijk is de vliegkoers nooit precies in te schatten. Controleer tijdens het vliegen of je een grotere of kleinere opstuurhoek aan moet houden.
Het hier afgebeelde vluchtplan dient om tijdens de vlucht snel een paar gegevens te noteren, die later van pas komen om de vlucht nog eens te analyseren en om tijdens de vlucht inzicht te hebben of je nog op schema zit. Je kunt dan zien of je voor- of achterloopt op je planning en of het misschien verstandiger is de vlucht tijdig af te breken, zodat je tenminste weer thuis kunt komen en niet ergens buiten hoeft te landen. Wanneer de GPS uitvalt kun je met deze gegevens je positie bepalen.
Weten waar je zit
Bestudeer voor de vlucht de kaart. Leer de kaart in grote lijnen uit je hoofd, zodat je tijdens de vlucht niet veel en lang hoeft te zoeken, want tijdens het vliegen moet je zo veel mogelijk naar buiten kijken. Een goede voorbereiding verhoogt de veiligheid.
Tijdens het vliegen heb je alleen bij het steken zo nu en dan even tijd om je met de navigatie bezig te houden en daarom is het nodig om vooraf je route goed door te nemen. Welke herkenningspunten kom je onderweg en dwars op je route tegen? Je kunt ze verdelen in 'geleidelijnen' en pvanglijnen'.
Een geleidelijn is een rivier, kanaal of autoweg die ongeveer evenwijdig met de kaartkoerslijn loopt. Het Albertkanaal of de Maas zie je van een grote afstand. Wanneer je door het thermieken van je koerslijn wegdrijft kun je met behulp van zulke lijnen je toch goed oriënteren.
Opvanglijnen zijn kenmerken die je dwars op je koerslijn moet tegenkomen. Langs welke kanalen, autowegen, spoorlijnen, steden, vliegvelden en bossen kom je? Autowegen zijn heel duidelijke kenmerken. Ze zijn over grote afstanden door hun breedte duidelijk te volgen. Vooral een klaverblad zegt je precies waar je bent. Ook een knik in de autoweg geeft je een duidelijke aanwijzing en verder natuurlijk al de wegen die een autoweg kruisen. Spoorlijnen zijn veel moeilijker te herkennen (vooral enkel spoor) Ze steken door hun kleur niet scherp af en ze vallen vaak pas op als ze een weg of kanaal kruisen. Kanalen en rivieren zijn prima herkenningspunten. Meren en plassen die op de kaart staan, zijn ook duidelijk op de grond te herkennen. Kleine steden en kleine plassen staan niet altijd op de kaart. Je moet dus niet elke stad of plas die je op de grond ziet op de kaart opzoeken, maar net andersom, wat je op de kaart ziet op de grond proberen te herkennen. Zweefvliegvelden zijn, als ze niet in gebruik zijn, moeilijk te vinden. Let dus vooral op dingen die je volgens de kaart daar in de buurt moet zien. Vaak ontdek je het eigenlijke landingsveld pas als je er vlak bij bent. Bestudeer bij een overlandvlucht naar een voor jou onbekend zweefvliegveld, altijd goed de kaart van dat gebied en vraag andere zweefvliegers naar markante herkenningspunten. Andere vliegvelden, vooral die met een verharde baan, zijn meestal goed te herkennen. Bekijk op de kaart aan welke kant van een stad je het veld moet zoeken. Op de vliegkaart staat de richting van de baan (banen) en de radiofrequentie. Als je van plan bent om daar een landing te gaan maken, meld je dan via de radio en vraag om landingsinformatie.
Wat te doen bij verdwalen
Mocht het voorkomen dat je tijdens het vliegen niet meer weet waar je zit, blijf dan gewoon op de voorgenomen vliegkoers doorvliegen. Let vooral op de herkenningspunten zoals autowegen, kanalen, rivieren, meren, steden. Je moet langs deze punten komen. Ga niet op je gevoel naar links of rechts vliegen om je positie weer terug te vinden, want daardoor wordt de kans kleiner dat je weer herkenbare punten vindt. Soms komt het voor dat je tijdens het draaien volledig het richtinggevoel kwijt bent. Zolang je draait heb je niets aan je bolkompas.
Plaats zon Om te voorkomen dat je volledig de verkeerde kant uit steekt kun je tijdens het vliegen van elk been rekening houden met de plaats van de zon. Je hebt dan steeds een aanwijzing of je ongeveer de goede kant uitsteekt. De zon staat bij zomertijd in Nederland om ongeveer half twee op z'n hoogste punt. Dan staat de zon in het zuiden. De plaats waar je de zon ziet verschuift elk uur 150 aan de horizon. Om ongeveer half vijf staat de zon in het zuidwesten.
Op http://astro.unl.edu/naap/motion3/animations/sunmotions.swf staat een animatie waarop je kunt zien waar je op aarde op een bepaalde tijd en datum de zon ziet en welke kant de schaduw uitwijst. De animatie toont de zon om twaalf uur in het zuiden, voor Nederland moet je daar zomers (zomertijd) anderhalf uur bijtellen.
Windrichting Onthoud tijdens de vlucht ook steeds de windrichting en aan welke kant van de wolk het stijgen bij de vorige wolk zat. Je kunt de windrichting zien aan windmolens en rookpluimen. De windrichting heb je steeds nodig om zo snel mogelijk de thermiek bij een volgende wolk te vinden. Meestal zit het stijgen aan de wind-zon-zijde.
De windrichting en sterkte heb je ook nodig om je reissnelheid te schatten. Vlieg je sinds je laatste bekende punt een kwartier tegen de wind dan heb je veel minder afstand afgelegd dan met wind mee.
Hoe harder het waait hoe lager je totale reissnelheid. Bij een reissnelheid van 60 km/h leg je zonder wind 120 km af in 2 uur. Vlieg je vandaar terug dan ben je weer 2 uur onderweg. Je totale reistijd is dan 4 uur. Met 20 km/h tegenwind doe je over het eerste been van 120 km drie uur want je reissnelheid is nu 40 km/h (60 km/h -20 km/h). Terug vlieg je met een reissnelheid van 80 km/h (60 km/h +20 km/h) en dan doe je er anderhalf uur over. Je reistijd is dan 4 en een half uur.