1.10. VLIEGVELDEN EN LUCHTVAARTTERREINEN

1.10. AERODROMES, EXTERNAL TAKE OFF SITES (ICAO Annex 14)

ICAO Annex 14 en de EU verordening Nr. 139/2014 bevatten de richtlijnen en voorschriften voor de aanleg, inrichting, uitrusting, gebruik en beheer van luchthavens (aerodromes = AD). 

Zij regelen vooral de voorschriften voor de grote(re) burgerluchthavens waarvan commerciële luchtvaartmaatschappijen gebruik maken. De wetgeving over kleine luchthavens waar vooral de recreatieve luchtvaart gebruik van maakt, is grotendeels op nationaal niveau geregeld.

Dit hoofdstuk is onderverdeeld in:

  • 1.10.1 Begripsbepalingen
  • 1.10.2 Het zweefvliegterrein
  • 1.10.3 De lierstart
  • 1.10.4 Breukstukken
  • 1.10.5 De sleepstart
  • Samenvatting 1.10

1.10.1 BEGRIPSBEPALINGEN

  • lier: installatie, ingericht voor het doen opstijgen van een zweefvliegtuig door middel van een kabel, dewelke tijdens het opstijgen van het zweefvliegtuig niet van plaats verandert en de kabel op een daartoe bestemde kabeltrommel wikkelt.
  • lierkabel: het geheel van onderdelen, dat de verbinding vormt tussen de lierhaak van het zweefvliegtuig en de lier. Kabels uit staaldraad of kunststof kunnen worden gebruikt.
  • breukstuk: onderdeel van de lierkabel, dat bij vooraf vastgestelde belasting bezwijkt, waardoor de verbinding tussen het zweefvliegtuig en de lier wordt verbroken.
  • lierbedienaar (‘lierman’): Persoon die verantwoordelijk is voor de bediening van de lier.
  • lierinstructeur: persoon die door de club is aangesteld voor de vorming van lierbedienaars.
  • verantwoordelijke operaties: De persoon die verantwoordelijk is voor alle operaties binnen de club, en dus ook voor het lierstartbedrijf en de veiligheid. De verantwoordelijke kan een deel van de verantwoordelijkheden delegeren aan een hoofdlierinstructeur, indien van toepassing.
  • startleider: de persoon die verantwoordelijk is voor de veiligheid aan de startplaats. Indien de startprocedure geleid wordt door de startleider, staat hij in voor het goede verloop van de start en staat dan ook permanent in verbinding staat met de lierman. De functie van startleider is optioneel. Indien er zonder gewerkt wordt, gebeurt alle communicatie van het startgebeuren tussen de piloot en de lierman.
  • liertechnicus: persoon die door de club is aangesteld voor het onderhoud en de keuring van het materiaal.
  • sleepauto: zichzelf, door middel van een krachtwerktuig, voortbewegend voertuig, ingericht voor het doen opstijgen van een zweefvliegtuig door middel van een sleepkabel, dat zich tijdens de opstijging van het zweefvliegtuig in de startrichting voortbeweegt en waarbij tussen voertuig en zweefvliegtuig de volle lengte van de sleepkabel beschikbaar blijft;
  • sleepkabel: geheel van onderdelen, dat de verbinding vormt tussen de sleephaak van het zweefvliegtuig en een lier onderscheidenlijk een sleepauto;
  • startman: persoon die verantwoordelijk is voor de gang van zaken bij het doen opstijgen van een zweefvliegtuig door middel van een sleepauto.
  • vliegveld: een bepaald gebied op het land of op het water (eventueel gebouwen, installaties en materieel omvattend) dat bestemd is om, geheel of gedeeltelijk, te worden gebruikt voor de aankomst, het vertrek en de verplaatsingen op de grond van luchtvaartuigen.
  • baan: een welbepaald rechthoekig gebied, op een landluchtvaartterrein, dat ingericht is om over gans de lengte gebruikt te worden voor het landen en opstijgen van luchtvaartuigen.
  • drempel: begin van het gedeelte van de baan dat bruikbaar is voor de landing.
  • baanstrook: welbepaald gebied waarin de baan begrepen is en dat bestemd is om
    a) de risico’s van materiële schade te beperken in geval een luchtvaartuig de baan zou verlaten;
    b) de bescherming van luchtvaartuigen te verzekeren die dit gebied overvliegen tijdens de opstijg- of landingsoperaties.
  • landingsterrein: deel van het bewegingsterrein dat bestemd is voor het landen en opstijgen van luchtvaartuigen.
  • veiligheidsgebied: gebied dat symmetrisch gelegen is t.o.v. het verlengde van de baanas en dat zich bevindt aan de uiteinden van de baanstrook, dat hoofdzakelijk bestemd is om risico’s voor materiële schade te beperken in geval een luchtvaartuig zou landen vóór de drempel of het baanuiteinde zou overschrijden.
  • manoeuvreerterrein: deel van het vliegveld dat gebruikt wordt voor het opstijgen, het landen en het verkeer op de grond van de luchtvaartuigen, met uitzondering van de platformen.
  • bewegingsterrein: Deel van het vliegveld dat gebruikt wordt voor het opstijgen, het landen en het verkeer op de grond van luchtvaartuigen, met inbegrip van het manoeuvreerterrein en de platformen.
  • rijbaan: een bepaald gedeelte op een landluchtvaartterrein aangelegd voor het voortbewegen van luchtvaartuigen op de grond en bestemd om de verbinding te verzekeren tussen twee gedeelten van het luchtvaartterrein. (De definitie “rijbaan” komt overeen met wat in sommige documenten “rolbaan” of “taxiway” wordt genoemd.)
1.10.2 HET ZWEEFVLIEGTERREIN
Luchtvaartuigen mogen alleen opstijgen en landen op vliegterreinen. Voor zweefvliegtuigen geldt een uitzondering, zij mogen ook buitenlanden. Dit geldt niet voor TMG's (motorzwevers). De inrichting van een vliegveld wordt omschreven in de circulaire GDF-04.
 
Een vliegveld moet aan de volgende voorschriften voldoen: 
 
  1. De minimale lengte van de baan bedraagt 500m wanneer deze gebruikt wordt door vliegtuigen voor reclamesleepvluchten of het slepen van zweefvliegtuigen, en 250m voor alle overige vliegvelden.
  2. Een baan met een lengte tussen 250m en 800m moet minimaal 18m breed zijn. Een baan met lengte tussen 800m en 1200m moet minimaal 23m breed zijn.
  3. Rondom de baan bevinden zich de baanstrook en veiligheidsgebieden. De afmetingen hiervan zijn afhankelijk van de lengte van de baan (zie voorbeeld op de afbeelding hieronder).
  4. De baanstrook moet zich lateraal over heel haar lengte aan weerszijden van de as van de baan en in het verlengde ervan uitstrekken tot minstens: 25 meter wanneer de baan tussen 250m en 400m lang is; 30 meter voor een baan van 400m tot 800m lang; 40 meter voor een baan van 800m tot 1200m lang.
  5. De langshelling mag maximaal 2% bedragen. De dwarshelling mag maximaal 2% bedragen.
  6. De baan moet een stevige ondergrond hebben en bestand zijn tegen het verkeer van de vliegtuigen waarvoor ze bestemd is. De grashoogte op de grasbanen mag maximaal 10 cm bedragen.
  7. Op elk vliegveld vind je een vliegveldhandboek met het gebruiksreglement en de beschrijving van de infrastructuur, etc...
  8. De vliegveldoverste heeft de eindverantwoordelijkheid over de dagelijkse activiteiten op het vliegveld.
  9. Het luchtruim rond een vliegveld dient vrij te zijn van hindernissen die een gevaar kunnen opleveren voor het luchtverkeer. De maximale hoogte en de inplantingsplaats van voorwerpen worden bepaald aan de hand van hindernisbeperkende vlakken en regels voor begrenzing van hindernissen.
  10. Elk vliegveld moet beschikken over een windrichtingaanwijzer of windzak met een lengte van ten minste 2 meter en een diameter die bij het grootste uiteinde ten minste gelijk is aan 60cm. Hij is oranje, wit, afwisselend oranje en wit, rood en wit, of zwart en wit gekleurd.
  11. Elk vliegveld beschikt over een seingebied met zijden van ten minste 9m.
  12. De baan zal afgebakend worden door duidelijk zichtbare baandrempels en merktekens op de baanas en/of boordmerktekens langs weerszijden van de baan.
  13. Een vliegveld beschikt over een controlepost waar een telefoon en volgende documenten beschikbaar zijn voor de piloten: de laatste versie van de AIP België en Luxemburg, NOTAMs, laatste editie van de Low Air Belgium kaart, een vluchtregister, het vliegveldhandboek.
  14. Een vliegveld, behalve deze uitsluitend gebruikt voor zweefvliegtuigen die met een lier opgetrokken worden, moet uitgerust zijn met voldoende en doeltreffende, onmiddellijk op het terrein inzetbare brandbestrijdingsmiddelen overeenkomstig de intensiteit en aard van het gebruik van het terrein en van de er actieve luchtvaartuigen.
  15. Enkel voertuigen die uitdrukkelijk gemachtigd zijn door de vliegveldoverste of zijn plaatsvervanger mogen zich op het bewegingsterrein begeven wanneer dit laatste geopend is voor het luchtverkeer.

gdf04 dimensions BE

Afmetingen van de baan, baanstrook en veiligheidsstrook op een vliegveld Klasse I

1.10.3 DE LIERSTART

De lieroperaties in België worden uitgevoerd volgens de voorschriften in het KBAC Lierreglement. Dit lierreglement wordt verder uitgewerkt naar lokale "standing operating procedures" in het vliegveldhandboek van elk vliegveld.

De tekst hieronder komt uit het KBAC Lierreglement versie LR03 (2016).

Constructie en bediening van de lierinstallatie

Elke lierinstallatie dient te bevatten:

  • een liermechanisme
  • een kapinrichting
  • een kabelgeleiding (bewegend of stilstaand)
  • instrumenten voor de controle over de goede werking van de krachtbron en het lierproces,
  • afscherming van de bewegende/draaiende delen en kapinrichting
  • 1 of meerdere zwaailichten:
    • geel of oranje van kleur
    • moet(en) branden wanneer de kabel ingelierd wordt
  • een audiofonische inrichting (telefoon of radio) of een seinlichtinstallatie die de verbinding verzorgt tussen de lierman en de piloot, of met de startleider, indien van toepassing,
  • aardingsaansluiting indien opgelegd door de constructeur

en dient zodanig te zijn geconstrueerd dat:

  • de lier geïmmobiliseerd kan worden tijdens de lieroperaties
  • de bedieningsplaats van de lierman zodanig is opgesteld dat hij voldoende, voor zover mogelijk onbeperkt, uitzicht heeft naar alle zijden,
  • tijdens het lieren de lierbedienaar het zweefvliegtuig goed kan waarnemen,
  • de lierbedienaar vanaf zijn zitplaats de kapinrichting gemakkelijk in werking kan stellen,
  • de zitplaats van de lierbedienaar op een deugdelijke wijze is afgescheiden van de gevaarlijke delen van het liermechanisme, de kabelgeleidingen en de kapinrichting,
  • alle draaiende/bewegende delen van de lier, evenals de messen van de
  • kapinrichting, op een degelijke wijze zijn afgeschermd tegen aanraking.

Meervoudige trommellieren moeten bovendien bevatten:

  • een kapinrichting en een kabelgeleiding per kabeltrommel
  • de kapinrichtingen moeten onafhankelijk van elkaar kunnen worden bediend en functioneren.

lier BE600

Lierkabels

Lierkabels moeten de volgende elementen bevatten:

  • een kabel van zodanige lengte dat, indien er geen wind is, het zweefvliegtuig bij een normaal bedrijf een minimum hoogte van 200 meter kan bereiken,
  • een kabelvalscherm of een alternatief die dezelfde functie vervult, zoals een kabelschijf
  • een voorloopstuk, bestaande uit een lierkabel omgeven door plastieken slang of uit een voldoende stijve kunststofkabel,
  • een breukstuk van de voorgeschreven, nominale sterkte (zie vlieghandboek),
  • een stel ringen ter bevestiging van de kabel aan het zweefvliegtuig.

Herstellingen staalkabels en kunststofkabels:

  • Kabels worden hersteld volgens de voorgeschreven techniek van de constructeur.

Bevestigingsring en andere sluitingen:

  • De bevestigingsring waarmee de kabel aan het zweefvliegtuig wordt bevestigd, moet zodanig zijn dat:
    • de ring goed aangepast is aan het lierhaaksysteem,
    • verbindingselementen, zoals harpsluitingen en snelsluitingen, moeten bedrijfszeker zijn, zodat ze tijdens het lieren niet kunnen losraken.

Het kabelvalscherm:

  • het gebruik van een systeem (kabelvalscherm, kabelschijf of gelijkaardig), dat dient om de valsnelheid van de sleepkabel te verkleinen, is verplicht;
  • het kabelvalscherm moet zodanig zijn uitgevoerd, dat het zich tijdens de stijgfase niet kan openen;
  • het moet voldoende sterkte bezitten om de aldus hierop uitgeoefende krachten te kunnen opnemen;
  • de afstand tussen de ontkoppelhaak van het zweefvliegtuig en het kabelvalscherm moet voldoende groot zijn om botsing met het valscherm te vermijden.

Veiligheid rond de lier

  • er mag alleen met lieren worden begonnen , wanneer er zich geen personen bevinden binnen een straal van tien (10) meter, tenzij zij zich in een voertuig bevinden, de enige uitzondering hierop is voor de lierinstructeur wanneer de liercabine maar één zitplaats heeft.
  • alvorens met het lieren aan te vangen, moet de lierbedienaar er zich van overtuigen dat er zich geen personen of voorwerpen binnen de veiligheidszone bevinden die de start in gevaar zouden kunnen brengen; zie plan in bijlage,
  • het terrein moet vrij zijn voor de lierbedienaar onder een hoek van 70° links en rechts tot op 15 meter, voor zover dit binnen het zweefvliegterrein valt,
  • op de lierplaats moet iedereen de aanwijzingen opvolgen van de lierbedienaar of lierinstructeur.

Veiligheid rond de startplaats

  • alvorens met het lieren aan te vangen, moet de startleider of de dienstdoende instructeur er zich van vergewissen dat er zich geen personen of voorwerpen in de veiligheidszone bevinden die de lierstart in gevaar kunnen brengen; 
  • het terrein moet vrij zijn voor het startend zweefvliegtuig onder een hoek van 45° links of rechts tot op 15 meter, voor zover dit binnen het zweefvliegterrein valt,
  • op de startplaats mag zich niemand voor een startend zweefvliegtuig bevinden,
  • indien tijdens het daadwerkelijk lieren personen worden opgemerkt op plaatsen waar zij zich niet mogen bevinden, moet het lieren worden gestopt, tenzij dit voor het gelierde zweefvliegtuig een gevaar inhoudt,
  • het gras op de startplaats moet kort zijn,
  • er moet contact zijn tussen de lierbedienaar en de startleider of de piloot in alle stadia van de lierstart (via audiofonie of visuele signalen).

lierbaan BE

De startprocedure

De vleugeltip blijft op de grondzolang:

  • de piloot niet startklaar is (uitvoeren van de cockpitcheck),
  • de veiligheidszone niet vrij is,
  • andere toestellen in nadering zijn (zie ook verder).

Voor zwevers met waterballast kan het nodig zijn de vleugel horizontaal te houden.

Pas wanneer de veiligheidszone daadwerkelijk vrij is, en de piloot klaar is, kan de startprocedure worden ingezet.

Startprocedures kunnen verschillen naargelang de aard van het startveld, de overige operaties e.d. Vandaar dat onderstaande procedure slechts als voorbeeld dient.

Bij de startprocedure kunnen indien nodig de volgende punten in acht worden genomen en via rechtstreeks audiofonisch contact tussen de startleider of de piloot en lierman, of met lichtsignalen worden gemeld:

  • welke kabel wordt gebruikt bij een meer-trommellier
  • toesteltype en bezetting (solo, dubbel)
  • of er waterballast aan boord is of niet
  • 'alles veilig, piloot klaar' of een gelijkwaardige uitdrukking

De lierman kan de hierboven vermelde punten herhalen alvorens te starten.

Daarna kan de startleider of piloot vervolgen met:

  • 'strak / lierkabel gespannen' (= één rechte lijn tussen lier en zweefvliegtuig)

Daarna (optioneel, o.a. afhankelijk van het type van de lier):

  • 'rollen' (= het zweefvliegtuig begint te bewegen)
  • ‘vrij’ (het zweefvliegtuig is van de grond)

Een noodstop kan bevolen worden indien een veiligheidsrisico waargenomen wordt, waarna de piloot onmiddellijk loskoppelt.

Er wordt aanbevolen om niet te starten indien:

  • een zweefvliegtuig is aangemeld in ‘base’
  • een motorvliegtuig is aangemeld in ‘base’

Een vliegveld dat beschikt over de ruimte om het startveld en landingsveld te scheiden, kan andere normen gebruiken.

De piloot of de startleider neemt de beslissing om de startprocedure aan te vangen of niet.

De lierman neemt de finale beslissing om te starten of niet te starten.

1.10.4 BREUKSTUKKEN

In het schema zie je welk breukstuk we waarvoor gebruiken. Als de vlieger niet precies weet welk breukstuk hij moet gebruiken, dan zoekt hij dit op in het vliegtuighandboek. Dit handboek hoort in elk zweefvliegtuig aanwezig te zijn. Hier staat o.a. in welk breukstuk voor dit vliegtuig bij de lierstart en welk bij de sleepstart gebruikt moet worden.

Kleur Breuksterkte Gebruikt voor
Groen 3 kN vliegtuigsleepstart van eenzitters
Geel 4 kN vliegtuigsleepstart van eenzitters en tweezitters
Wit 5 kN vliegtuigsleepstart van tweezitters en voor lierstart van sommige eenzitters
Blauw 6 kN lierstart van de meeste eenzitters
Roze 6,9 kN lierstart van sommige eenzitters
Rood 7,5 kN lierstart van sommige eenzitters
Bruin 8,5 kN lierstart tweezitters
Zwart 10 kN lierstart tweezitters


 1 kN = 1000 Newton of ongeveer 100 kgf (kilogramkracht).

1.10.5 DE SLEEPSTART

  • Voor het slepen van zweefvliegtuigen beschikt het sleepvliegtuig over een sleephaak die de sleepvlieger kan ontkoppelen of een kabel met een oprolautomaat die voorzien is van een kapinrichting.
  • De sleepbaan moet minimaal 500 meter lang zijn en 18 meter breed. Er dient een afwerpplaats voor de sleepkabel te zijn waarbij het vallen van de kabel geen letsel aan personen of schade aan zaken kan aanrichten.

Regeling voorziening sleepvliegen

  • Tijdens het slepen mag het sleepvliegtuig geen tweede persoon meenemen. Alleen als iemand wordt opgeleid tot sleepvlieger dan mag een sleepvlieger een tweede persoon meenemen. 
  • Een sleepkabel moet bestaan uit:
    • een breukstuk, zo dicht mogelijk geplaatst bij de sleephaak van het zweefvliegtuig en voorzien van een sterkte zoals vermeld in het vlieghandboek van het zweefvliegtuig.
    • een sleepkabel die voldoende lang en voldoende sterk is. Hij moet zo lang zijn dat aan de bestuurbaarheid en stabiliteit van het sleepvliegtuig wordt voldaan en zo sterk dat hij minimaal 1,5 maal sterker is dan het gebruikte breukstuk.
    • gladde ringen, passend om de sleephaken van het zweefvliegtuig en het sleepvliegtuig. Deze ringen mogen het ontkoppelen niet belemmeren. NB: Het gebruikte breukstuk mag de toegelaten waarde vermeld in de sleepbijlage van het vlieghandboek van het sleepvliegtuig NIET overschrijden!
  • Het afwerpen van de sleepkabel door een sleepvliegtuig vindt alleen plaats als de sleepkabel niet buiten de grens van de luchthaven kan vallen en geen letsel aan personen of schade aan zaken zal kunnen veroorzaken;
  • Het gelijktijdig landen of starten van een zweefvliegtuig, een TMG of een sleepvliegtuig is niet toegestaan, behalve in het geval van de koppeling van een zweefvliegtuig aan een sleepvliegtuig

 

Samenvatting 1.10

De belangrijkste eisen aan een zweefvliegterrein zijn:

  • De minimale lengte van de baan bedraagt 500m wanneer deze gebruikt wordt door vliegtuigen voor reclamesleepvluchten of het slepen van zweefvliegtuigen, en 250m voor alle overige vliegvelden.
  • Een baan met een lengte tussen 250m en 800m moet minimaal 18m breed zijn. Een baan met lengte tussen 800m en 1200m moet minimaal 23m breed zijn.
  • De langshelling mag maximaal 2% bedragen. De dwarshelling mag maximaal 2% bedragen.
  • De baan moet een stevige ondergrond hebben en bestand zijn tegen het verkeer van de vliegtuigen waarvoor ze bestemd is. De grashoogte op de grasbanen mag maximaal 10 cm bedragen.
  • Het luchtruim rond een vliegveld dient vrij te zijn van hindernissen die een gevaar kunnen opleveren voor het luchtverkeer. De maximale hoogte en de inplantingsplaats van voorwerpen worden bepaald aan de hand van hindernisbeperkende vlakken en regels voor begrenzing van hindernissen.
  • Elk vliegveld moet beschikken over een windrichtingaanwijzer of windzak met een lengte van ten minste 2 meter en een diameter die bij het grootste uiteinde ten minste gelijk is aan 60cm. 
  • Elk vliegveld beschikt over een seingebied met zijden van ten minste 9m.
  • De baan zal afgebakend worden door duidelijk zichtbare baandrempels en merktekens op de baanas en/of boordmerktekens langs weerszijden van de baan.
  • Een vliegveld, behalve deze uitsluitend gebruikt voor zweefvliegtuigen die met een lier opgetrokken worden, moet uitgerust zijn met voldoende en doeltreffende, onmiddellijk op het terrein inzetbare brandbestrijdingsmiddelen overeenkomstig de intensiteit en aard van het gebruik van het terrein en van de er actieve luchtvaartuigen.
  • Enkel voertuigen die uitdrukkelijk gemachtigd zijn door de vliegveldoverste of zijn plaatsvervanger mogen zich op het bewegingsterrein begeven wanneer dit laatste geopend is voor het luchtverkeer.

Een lier omvat in ieder geval:

  • Een liermechanisme, bestaande uit een motor, een kabeltrommel, een overbrengings-mechanisme; een kapinrichting; een kabelgeleiding
  • Afschermende delen
  • Een geel of oranje zwaailicht
  • Afstand van minstens 10 m van de rand van het veld
  • De lierkabel moet in een rechte lijn worden uitgereden.
  • De vallende lierkabel mag niet buiten de luchthaven vallen en mag geen schade aan mensen of personen kunnen veroorzaken.
  • De lierkabel heeft zo’n lengte dat bij een windsnelheid van 0 m/s het zweefvliegtuig een hoogte van ten minste 200 m kan bereiken
  • Een breukstuk van de voorgeschreven sterkte.
  • Lierkabel en voorloopstuk moeten een trekkracht van ten minste 1,5 maal de sterkte van het breukstuk bezitten.
  • Kapotte lierkabels worden aan elkaar verbonden door middel van splitsen of ten minste twee klemmen.
  • De lierman moet vrij uitzicht naar alle kanten hebben
  • Bij het starten en landen mogen zich in de lierbaan en op het start- en landingsterrein geen onbevoegde personen bevinden
  • De lierkabels mogen geen letsel kunnen veroorzaken.
  • Het gebruik van een kabelchute of schijf is verplicht
  • De afstand tussen ontkoppelhaak en de chute bedraagt moet voldoende groot zijn om een botsing met het valscherm te vermijden.

De belangrijkste eisen voor een sleepbedrijf zijn:

  • Een sleepbaan van minimaal 500 meter lang en 18 meter breed.
  • Een afwerpplaats voor de sleepkabel
  • Het sleepvliegtuig mag geen tweede persoon meenemen (behalve voor sleepinstructie).
  • Een sleepkabel bestaat uit: - een breukstuk, zo dicht mogelijk bij de sleephaak van het zweefvliegtuig, voorzien van een sterkte zoals vermeld in het vlieghandboek van het zweefvliegtuig, maar niet hoger dan het maximale breukstuk in het handboek van het sleepvliegtuig.
  • De kabel moet zo lang zijn dat aan de bestuurbaarheid en stabiliteit van het sleepvliegtuig wordt voldaan en zo sterk dat hij minimaal 1,5 maal sterker is dan het gebruikte breukstuk.
  • Het gelijktijdig landen of starten van een zweefvliegtuig en een sleepvliegtuig is niet toegestaan, behalve in het geval van de koppeling van een zweefvliegtuig aan een sleepvliegtuig

Toegestane breukstukken en sterkte:

  • Groen 3 kN 
  • Geel 4 kN 
  • Wit 5 kN 
  • Blauw 6 kN 
  • Roze 6,9 kN 
  • Rood 7,5 kN 
  • Bruin 8,5 kN 
  • Zwart 10 kN